Geschiedenis

Door J.L. Koert († 2002)
Oud secretaris.

De oorsprong van de Sociëteit "Rethorica" gaat terug tot het begin van de zestiende eeuw.
Evenals in vele andere plaatsen van ons land is toen ook in Sommelsdijk een Rederijkerskamer opgericht.
Na de Rederijkerskamer kwam de Schutterij die weer door de Sociëteit is opgevolgd.
Het monumentale pand "De Doele", staande in de St. Jorisdoelstraat, houdt de herinnering aan deze verenigingen nog steeds levend.

Rederijkerskamer
De zinspreuk van de Kamer van Sommelsdijk luidde: "Hoe langer hoe liever"; de patrones was Anna (de moeder van Maria).
In het instrument (reglement) van de vereniging, bekrachtigd door de Heer van Sommelsdijk, Philips van Bourgondië,
wordt als datum van oprichting 26 november 1515 genoemd. Als doel werd aangegeven: "het vermeerderen van godsdiensten met missen en andere deugdelijke werken, die zij ter eere Gods en der Heilige Moeder omme en binnen de parochie van Sommelsdijk laten doen zullen, ende ook mede om te extolleren (oprichten) en te verheffen die edele conste, een van de zeven vrije conste alle redelijcke mensen nut en profijt is, om melancholie te verdrijven, solaes en vreught te vermeeren."

Zo bestrafte men het bezigen van onbehoorlijke uitdrukkingen met een geldboete. Voor het valselijk beschuldigen van iemand bestond de straf uit het opleggen van een bedevaart naar het heilige Kruis te Goedereede of Hellevoetsluis.

Het laatste artikel vermeldde de verplichting van de molenaar om jaarlijks een zak tarwe aan de vereniging te schenken. Het hiervan gebakken brood werd op Flora- of Koppermaandag (de eerste maandag na Drie Koningen) aan de armen uitgedeeld.

Naast het vervullen van de voorgeschreven kerkelijke plichten oefenden de leden zich in het voordragen, toneelspelen en dichten. Om zich in de "conste, genaamd Rethorica" te bekwamen, kwam men regelmatig bijeen. Tussen de leden onderling als ook tussen verschillende Kamers werden wed-strijden gehouden. Wedstrijden met andere Kamers werden landjuwelen of haagspelen genoemd. Voorafgaande hieraan hield men een optocht. Voorts was het gebruikelijk om, ter opluistering van het geheel, aan festiviteiten van allerlei aard medewerking te verlenen.

Bij plechtige gelegenheden droegen de leden een mantel (pelloor), waarop de zinspreuk van de Kamer middels een bloem was afgebeeld. Mede door het ontstaan van de protestantse kerken, waarvan de vertegenwoordigers zich niet met de activiteiten van de Rederijkers konden vereni-gen, kwam aan het bestaan van deze Kamers van lieverlede een einde. In Sommelsdijk vond de opheffing in 1630 plaats.

Ten tijde van de Rederijkerskamers waren in Sommelsdijk ook de schuttersgilden St. Joris en St. Sebastiaan gevestigd.
De leden van deze gilden mochten wapens dragen en traden op als burgerwacht. Als tegenprestatie werden aan de schuttersgilden bepaalde voorrechten verleend.

Ook in Sommelsdijk was dit het geval, hetgeen blijkt uit de op 28 februari 1544 door de schepenen Jacob Francke, Jan Aeljaens en Jan Cornelisz met de pachters van de wijn- en bieraccijns gesloten overeenkomst. Hierbij werd namelijk bepaald dat aan het St. Jorisgilde 14 tonnen bier en aan het St. Sebastiaansgilde 10 tonnen bier accijnsvrij geleverd moesten worden.
Aan de pastoor, de kapelaan en de rentmeester werd algehele vrijstelling van accijns verleend. het bestaan van het St. Jorisgilde wordt tevens bevestigd door een oorkonde, gedateerd 24 juni 1580; de inhoud (leesbare versie) wordt hieronder weergegeven:

"Wij Charles van Bourgoigne, heere van Som(m)elsdijck, St. An(n)elant etc. doen condt allen luyden, dat wij gegundt en (de) geconsenteert hebben, Gunnen en (de) concenteren midts desen Cornelis Jacobsz. Breeman onsen bailliu van Som(m)elsdijck, voor hem sijne erven en naecomelinghen dat hij sal moeghen doer St. Joris doel een padt maeken om(m)e in sijn nyeuwe bogaert een inganck te hebben tot sijnen gerieff. Ontbiede daarom(m)e en bevele den doelm (eester) yegenwoordighe en (de) toecomende, deken en (de) andere van St. Joris ghilde en (de) alle anderen dient aengaen mach, dat syluyden den voorsz. bailliu laeten vrijelyck en (de) vredelyck genieten t'inhoude van onse voorsz(egde) consent, sonder hem eenighen hinder, letsel off moeyenisse daarom(m)e te doen in eenigher maniere op pene van te vallen in onse indignatie. Des t'oirconde onse gewoonelycke handreycke(ninge) hier onder gestelt op den XXIIIIen Juny A(nn)o 1580.
Charles de Bourg.ne

De schutterij
Zowel de Rederijkerskamer als de beide schuttersgilden zijn omstreeks 1630 opgeheven. Hierna richtte men een vereniging op die de naam "De Schutterij binnen Sommelsdijk" ging dragen. De gekozen zin-spreuk was "Getrouw tot der dood".
In het op 12 juli 1632 vastgestelde reglement kwamen wederom een aantal bepalingen voor die bij overtreding werden beboet. Geldboeten werden opgelegd voor vloeken en afwezigheid bij de maandelijkse schietoefeningen (maandschutten).
Hetzelfde was het geval als men verzuimde de begrafenis van een mede-lid bij te wonen. Ook bij het bedanken als lid moest worden betaald.
Zo werd aan iemand die na uittreding in Sommelsdijk bleef wonen f 14,- en aan iemand die naar een andere plaats verhuisde f 3,- in rekening gebracht.

In 1633 ontstond er tussen de nieuw opgerichte vereniging en de voormalige Rederijkerskamer een geschil over het gebruik van De Doele. Hieraan werd door de toenmalige Heer van Sommelsdijk François van Aerssen een einde gemaakt door te bepalen dat "den doelen met den aankleve van dien, benevens de stukken en brieven" in het vervolg aan de Schutterij zouden toebehoren. In 1633 telde de Schutterij 56 leden. Voor het laten verrichten van herstel-werkzaamheden aan De Doele werd door ieder lid f 6,- bijgedragen.

De Schutterij had 4 kwartieren met de namen :
- De Noblesse
- De Prince Guarde
- De Vreedzame en
- De Eendracht.

De leiding van de Schutterij berustte bij een College van Regenten. Bij de oprichting bestond het college uit: een kolonel, een kapitein, een luitenant, een vaandrig en een secretaris. De zittingsduur van de personen die deze functies vervulden was niet aan een tijdsduur gebonden. Tot het college behoorden voorts een deken (penning-meester) en vier hoofdlieden.

Voor de functie van deken werd jaarlijks een ander verkozen, terwijl men 2 jaar hoofdman over een kwartier kon zijn. Door de Magistraat van Sommelsdijk werd bij besluit van 12 juni 1634 voor iedere musket (geweer met pan en lont) van de Schutterij een pond kruit beschikbaar gesteld. Tevens werd toestemming verleend het dorpsvaandel en een trommel te mogen gebruiken.

Tegen het aan de Schutterij uitlenen van het vaandel werd echter door een deel van de bevolking bezwaar gemaakt. Aan het dorpsbestuur werd daarom een eigen vaandel gevraagd. Hieraan werd voldaan. De overhandiging van het vaandel door de baljuw vond plaats op 12 mei 1636. Bij deze plechtigheid werd door de schutters een salvo gegeven. Alleen de vaandrig mocht het vaandel dragen. Aan hem werd dan ook het beheer over het vaandel opgedragen. Gemaakte onderhoudskosten konden bij de deken worden ingediend.

Behalve De Doele, in die tijd Schutterskamer genaamd, had men tevens de beschikking over een schiethuis.

Tot de omliggende gronden, exacte oppervlakte onbekend, behoorde een bleekveld voor het bleken en drogen van wasgoed; het overige deel was als hofland (moestuinen) in gebruik.
Tot de verdere eigendommen behoorden voorts twee, elders gelegen, percelen bouwland. De totale oppervlakte hiervan was 9 Sommelsdijkse gemeten en 153 roeden (1 Sommelsdijks gemet = 300 roeden = 0,4051 ha). Zowel het bouwland als de in de direkte omgeving van de gebouwen gelegen perceeltjes werden verpacht. In 1732 werd op voorstel van het College van Regenten besloten de Schutterskamer voor de te houden comparitiën (vergaderingen) geschikt te maken.
De kosten ad. f 365,-zijn door de regenten voorgeschoten. Het renteloos beschikbaar gestelde bedrag werd in 10 jaarlijkse termijnen terugbetaald.

In hetzelfde jaar werd een wapenbord aangeschaft hetgeen, naar mag worden aangenomen, een plaats in de nieuwe vergaderruimte heeft gekregen. Ondanks de vaste inkomsten uit pachtgelden en boeten moest het boekjaar vrijwel steeds met een nadelig saldo worden afgesloten.

In 1766 werd wederom een vaandel aangeschaft. Het vaandel werd ontworpen en gemaakt door de heer J. de Vries uit Rotterdam. Van bijzondere uitgaven was ook sprake als een "exersitie in de wapenen" werd gehouden. Voor een dergelijk evenement werd veelal de hulp van militairen ingeroepen. Zo werd voor het verkrijgen van medewerking voor de in 1767 gehouden exercitie een beroep op de commandanten van de in Brielle en Geertruidenberg gevestigde garnizoenen gedaan. Het resultaat was dat vanuit Brielle een sergeant en vanuit Geertruidenberg drie tamboers en twee pijpers overkwamen. De reis- en verblijfkosten van de overgekomen militairen waren voor rekening van de vereniging. Tevens deed men aan de commandant van Brielle het verzoek 4 hellebaarden (steek- en houwwapen) en 3 spartons (gevlochten schild) te leveren. Ook aan dit verzoek is voldaan. Tevens ontstond in dit jaar het plan om de vergaderkamer, het schiethuis, alsmede een gedeelte van de schutting te vernieuwen.

In de notulen van de ledenvergadering van 22 januari 1768, waarin tot uitvoering hiervan werd besloten, werd de bestaande situatie als volgt omschreven: "dat de vergaderingskamer door outheijd zoo bouwvallig was geworden dat dezelve zonder vrees voor instorten niet meer kon gebruijkt worden en nevens de poort aan Doelspleijn moeijelijk was te repareeren en dat het Doelhuijs en een der schuttersmuuren door ouderdom bereijds was omgevallen en tot een peuijnhoop geworden."

Voorts werd besloten om ten behoeve van de nieuwbouw een achter de oude vergaderkamer gelegen stukje grond van "neege voet breed" aan te kopen. Voor de kosten van de bouw, geraamd op f 4.500,- was geen geld beschikbaar, reden waarom een Tontine (lening op basis van overleving) werd aangegaan. Uitgegeven zijn 45 obligaties van f 100,-. De rente was 3%, zodat de jaarlijkse rentelast f 135,- bedroeg. het ingelegde bedrag behoefde niet te worden terugbetaald, daarentegen moest tot aan het tijdstip waarop de laatste houder van een obligatie was overleden, het totale rentebedrag worden uitgekeerd. Om de rente te kunnen betalen, werden de regenten verplicht jaarlijks f 6,- bij te dragen, welk bedrag in 1771 werd verdubbeld. Om de inkomsten te vergroten, is bovendien het aantal permanente leden van vijf naar negen gebracht. Hiertoe zijn in 1782 een majoor en een adjudant en in 1789 twee sergeants aan het College van regenten toegevoegd.

Tijdens de bouw zijn in de voorgevel van De Doele zes schilden geplaatst. In vijf hiervan zijn de geslachtswapens en de namen van de vijf permanente officieren gehouwen. Op het zesde schild is het wapen van de Schutterij uitgebeeld. De betreffende officieren die te zamen het aanbrengen van deze wapens hebben bekostigd, waren :
- Hobius de Krijger (kolonel)
- Salomon Beket (luitenant)
- Johannes van Bosheijden (secretaris)
- Theodorus Kruijslander (kapitein) en
- Cornelis Armstrong (vaandrig).
Betrekkelijk kort na het opnieuw bouwen van De Doele moest de Schutterij, op last van het Franse bewind, haar activiteiten staken. Doordat hierdoor de aan de regenten toegekende titels kwamen te vervallen, voelden deze zich niet langer geroepen hun financiële verplichtingen na te komen. De verslaggeving hierover vermeldt dat "om reeden voor den tijd" ná 1799 geen bijdragen van de regenten meer zijn ontvangen. Om het verlies aan inkomsten enigszins te compenseren, ging men ertoe over de vergaderkamer te verhuren. Van deze mogelijkheid maakte -vanaf 1803- ook de inmiddels opgerichte sociëteit gebruik. De bezetting had tevens tot gevolg dat de aangebrachte wapens in 1798 zijn afgekapt. In 1974 is door Warnink's Advocaatfabriek bij de opening van haar bedrijf in Middelharnis echter een schenking gedaan, waardoor het mogelijk werd de afbeeldingen opnieuw te laten aanbrengen. Het schilderen van de wapens geschiedde door schilder Van Dijk uit Nieuwe Tonge, die zich op uitnemende wijze van zijn taak heeft gekweten.

De sociëteit
In welk jaar "de Geweesen Schutterij" de naam "Schuttersdoele" heeft aangenomen, valt niet te achterhalen.
Zeker is echter dat in 1827 het gebouw aan de St. Joris Doelstraat alsmede de landerijen inmiddels aan de nieuwe vereniging, kortweg "De Doele" genoemd, toebehoorden.

Voor het beheer van de uitrusting (geweren, trommen, vaandel, etc.) werd op dat moment nog door oud-officieren zorggedragen. Voor het opslaan hiervan maakte men van de zolder van De Doele gebruik. Na verloop van tijd zijn alle van de Schutterij afkomstige voorwerpen ook in het bezit van de Schuttersdoele gekomen.

In 1827 had de vereniging, die evenals de voormalige Rederijkerskamer de zinspreuk "hoe langer hoe liever" voerde, nog slechts 13 leden. Het bestuur bestond uit 5 commissarissen. Zitting in het bestuur hadden : S.H. Anemaet Pzn., (president-commissaris); W.G. van der Wall; A.P. Armstrong; G. van der Ven; A.I. Buth Jzn. en P. de Vries (secretaris-penningmeester). Het boekjaar 1827 sloot met een nadelig saldo van f 581,80, hetgeen voor de commissarissen aanleiding was in de ledenvergadering van 3 februari 1828 het voorstel te doen de bij De Doele gelegen grond (schuttershof) te verkopen.

Na de verkregen goedkeuring werd nog in dezelfde maand tot verkoop van het merendeel van de grond overgegaan. De enkele nog overgebleven stukjes zijn in 1850 verkocht. In het reglement werd, voor wat het lidmaatschap betreft, onderscheid gemaakt tussen gewone en buitengewone leden (art.11). Om als gewoon lid te worden aangenomen, moest men in Sommelsdijk woonachtig zijn. Personen die niet in Sommelsdijk woonden, konden buitengewoon lid worden. Buitengewone leden hadden geen stemrecht. In het ledenboek komen de namen hiervan dan ook niet voor. Aan beide soorten van lidmaatschap was een ballotage verbonden. Naar oud gebruik werd over het toelaten van een voorgesteld lid "geboond".
Hiervoor werden witte en bruine bonen gebruikt. Met een witte stemde men voor en met een bruine tegen.

Men kwam elke zaterdagavond in de bovenzaal van De Doele bijeen. Op deze avond was de sociëteit van 6 tot 11 uur open. In tegenstelling tot de buitengewone leden mochten de gewone leden een gast (3 maal per jaar) introduceren. Tijdens de bijeenkomsten werd gekaart (whisten en omberen). Ook kon het dam-, domino- of triktrakspel worden gespeeld. Speelkaarten waren bij de bode verkrijgbaar, die voor het gebruik hiervan 5 cent per avond in rekening bracht. Vanaf 1851 was in de sociëteitszaal tevens een biljart aanwezig. De biljartgelden werden door de bode geïnd.

Onenigheid ontstond toen in 1837 door de toenmalige secretaris-penningmeester, de heer De Vries, het verzoek werd gedaan, ondanks zijn verhuizing naar Middelharnis, toch gewoon lid te mogen blijven. Na veel "gedelibereer" werd evenwel aan het verzoek voldaan. De heer De Vries is tot 1868 secretaris-penningmeester gebleven en werd bij zijn afscheid tot erelid van de vereniging benoemd. Nog regelmatig werd aan verschillende verenigingen en instellingen localiteit verhuurd. Niettemin moest de jaarrekening met een "quad sloth" worden afgesloten. In 1858 kwam aan het betalen van de Tontine-rente eindelijk een einde. Zonder twijfel zal dit als een gelukkige omstandigheid zijn ervaren. In 1858 vond tevens een herziening van het reglement plaats. Tegelijk hiermee werd de naam Sociëteit "Rethorica" ingevoerd. Ook in dit nieuwe reglement bleef de bepaling over het lidmaatschap vooralsnog gehandhaafd. Op het eind van 1858 was het aantal gewone leden inmiddels tot 36 gestegen. Naast de eerder genoemde werkzaamheden werden door de bode nog verschillende andere taken verricht. Hij verzorgde het schoonhouden van de zaal en droeg zorg voor vuur en licht. Tot zijn taak behoorde bovendien om tijdens de bijeenkomsten als kastelein op te treden.

Een in laatstgenoemde functie door bode Van der Salm gemaakte afrekening is nog beschikbaar. De gemaakte opstelling heeft betrekking op de soosavond van 17 februari 1874. Aanwezig waren 26 leden die te zamen voor een bedrag van f 9,65 aan verteringen maakten. De voor de diverse dranken in rekening gebrachte bedragen waren: wijn (½ fles) f 0,40; wijngroc f 0,15; cognac, rum en pons f 0,20, alles per glas. Met het doel de bestemming van het gebouw aan te geven, werd in 1890 het bovenlicht van de voordeur van

De Doele beschilderd. Het ontwerp voor de beschildering was door de heer W.C. van As uit Sommelsdijk gemaakt. Vermeld zijn de namen Sociëteit Doele en Rethorica.
In de fraaie afbeelding komen voorts de wapens van Van Aerssen, van Bourgondië en Zeeland, alsmede enkele op de Schutterij betrekking hebbende symbolen voor.

Omstreeks 1900 werd er op de soosavonden naast biljarten en whisten ook geschaakt. Gedurende de periode 1896-1914 was het gebruikelijk in de wintermaanden een biljartcompetitie te organiseren. In 1903 en 1904 werd tevens een whistconcours gehouden. De in het bezit van de Sociëteit "Rethorica" zijnde ringkraag werd op de in 1913 te Gent gehouden Wereldtentoonstelling geëxposeerd. In de betreffende catalogus werd als plaats waar de keten was vervaardigd, Mechelen genoemd. Na vervolgens van 1922 tot 1928 bij het Rijksmuseum te Amsterdam in bruikleen te zijn geweest kwam de keten weer naar Sommelsdijk terug.

 

Van dit fraaie kunstwerk, hetgeen naar onze mening in Sommelsdijk thuishoort, kan de volgende beschrijving worden gegeven : Zilveren keten, bestaande uit vier segmenten, versierd met zes door een koord verbonden A's en twaalf viooltjes, beide van verguld zilver; op de keten zijn de wapens van Zeeland en van Bourgondië aangebracht. Hieraan zijn later drie Bourgondische wapens toegevoegd, waarvan één met het schildvorm van de ongehuwde vrouw.

Het tweede wapen heeft betrekking op Philips van Bourgondië, Grand Admiral de Zélande, later Bisschop van Utrecht. Het ruitvormige wapen is niet geïdentificeerd

 


Aan de keten hangen drie schilden. Recent speurwerk naar de betekenis van de op de keten voorkomende keurtekens heeft aangetoond, dat de ringkraag niet in Mechelen, maar in Delft werd gemaakt en stamt uit 1549 of 1570. De identiteit van de zilversmid is vooralsnog niet vastgesteld. In later tijd werd alsnog een groot schild met twee gekruiste geweren en een gekroonde vogel aan de keten bevestigd. Beide zijn van zilver. Op het schild is het jaartal 1652 ingeslagen. De vogel stamt waarschijnlijk uit de 18e eeuw en is vermoedelijk in Den Bosch gemaakt.

Tot de zilveren bezittingen behoort tenslotte nog een koningsbeker. Dit eveneens unieke voorwerp werd in de eerste helft van de 17e eeuw in Dordrecht gemaakt.
 
 
Na 1920 is het ledental teruggelopen. In de jaren dertig waren op de soosavonden meestal niet meer dan 8 à 10 personen aanwezig. Nog voor het uitbreken van de oorlog werd de soos dan ook gesloten.

Na vanaf 1952 enige jaren door de padvinderij te zijn gebruik, werd De Doele in 1958 aan de Vereniging Streekmuseum Goeree-Overflakkee verhuurd. In dezelfde tijd zijn de op dat moment nog aanwezige voorwerpen aan het Streekmuseum in bruikleen gegeven. Dankzij een hiervoor de Lions International verstrekte donatie kon in 1959 het gebouw van binnen grondig worden opgeknapt. Uitwendig verkeerde het gebouw echter eveneens in een slechte staat. Om verder verval tegen te gaan, was het laten verrichten van ingrijpende onderhoudswerkzaamheden onvermijdelijk. Het uitvoeren hiervan vond in 1973 plaats.


In de veronderstelling hiermee het behoud van het historische pand voor de toekomst zeker te stellen, werd in 1976 tot verkoop hiervan aan de gemeente Middelharnis overgegaan.

Over het resterende bezit bleef de Sociëteit "Rethorica" het beheer voeren, hetgeen ook nu nog het geval is. Een belangrijke taak hierbij is het overgebleven materiaal (voorwerpen en archiefstukken) voor de toekomst te bewaren. nog een koningsbeker. Dit eveneens unieke voorwerp werd in de eerste helft van de 17e eeuw in Dordrecht gemaakt.